De belangrijkste veranderingen van pensioen in Nederland

  1. Pensioen sneller omhoog én omlaag
  2. Kiezen uit een gezamenlijke of een eigen pensioenpot
  3. Jongeren bouwen meer pensioen op
  4. Nabestaandenpensioen voor alle fondsen hetzelfde
  5. Hoe berekenen we straks een pensioenuitkering?
  6. Waarom verandert ons pensioenstelsel?
  7. 10% in één keer

1. Pensioen sneller omhoog én omlaag

De hoogte van het pensioen is nu gekoppeld aan iemands salaris gemiddeld tijdens zijn loopbaan. Straks wordt de hoogte afhankelijk van het pensioenkapitaal dat gespaard is tijdens de loopbaan. Hoeveel dat is hangt af van de premie die betaald wordt en hoeveel een fonds verdient met beleggen. Daardoor beweegt het pensioen meer mee met de economie en de financiële markten dan nu. Gaat het goed met de economie en verdienen we geld met beleggen? Dan gaat het pensioen sneller omhoog. Gaat het minder goed? Dan gaat het pensioen sneller omlaag. Dit geldt voor alle pensioenen.

2. Kiezen uit een gezamenlijke of een eigen pensioenpot

Er zijn straks wettelijk twee regelingen mogelijk waarin pensioen opgebouwd kan worden. Dat zijn allebei zogenaamde ‘premieregelingen’. Daarin staan geen afspraken over de hoogte van het pensioen, maar over het geld dat werkgevers en werknemers betalen (of betaald hebben) voor het pensioen.

Welke regeling een pensioenfonds gaat voeren moet vóór 1 januari 2025 bekend zijn. Dit zijn de mogelijkheden:

1. Gezamenlijke pensioenpot

Dit is de ‘solidaire premieregeling’. In deze pensioenregeling belegt een pensioenfonds of een verzekeraar het pensioengeld samen in één gezamenlijke pensioenpot. Daaruit worden de pensioenen betaald. Er wordt ook geld gereserveerd in een buffer (de zgn. solidariteitsreserve). Daarmee worden financiële tegenvallers opgevangen, bijvoorbeeld als het slechter gaat met de beleggingen. Vakbonden en werkgevers bepalen hoe mee- en tegenvallers verdeeld worden onder iedereen die bij dat fonds een pensioen heeft staan. Elk jaar wordt berekend wat ieders deel van de gezamenlijke pensioenpot is. Zo maken we een inschatting van ieders pensioen straks. Die inschatting zal ieder jaar anders zijn.

Hoe ziet de buffer eruit?

Het fondsbestuur, vakbonden en werkgevers beslissen:

  • hoeveel er ingelegd wordt (maximaal 10% van de premie plus 10% van het overrendement bij beleggen);
  • wanneer er uit de buffer uitgekeerd wordt;
  • aan wie er uit de buffer uitgekeerd wordt.

2. Een eigen pensioenpot

Dit is de ‘flexibele premieregeling’. Ook in deze variant belegt een pensioenfonds of een verzekeraar het pensioengeld. Maar ieder bouwt een pensioenkapitaal op in een eigen pensioenpot. Er wordt meer risico genomen met beleggen als iemand jong is en nog ver van zijn pensioen afstaat. Zo neemt de kans op een hoger pensioen toe. Als diegene ouder wordt en dichter bij zijn pensioen komt, wordt er minder risico genomen met beleggen. Daardoor verandert er niet veel meer aan het pensioen vlak voordat iemand met pensioen gaat. In deze variant is er standaard geen buffer. Het kan wel zijn dat er eentje komt, maar dat moet niet.

Welke regeling het ook wordt, als we meegaan in dit nieuwe stelsel dan hebben we straks niet meer te maken met de rekenrente. Ook vervalt de dekkingsgraad als graadmeter voor hoe ons fonds er financieel voor staat.

3. Jongeren bouwen meer pensioen op

In het nieuwe stelsel geldt voor iedereen in dat fonds dezelfde premie, ongeacht de leeftijd. Jongere werknemers gaan meer pensioen opbouwen voor de premie die ze betalen en oudere werknemers minder. De euro’s van jongere werknemers kunnen immers nog langer in waarde stijgen, want het duurt nog lang voordat hun pensioen ingaat.

  • Jongeren krijgen de kans om voldoende pensioen op te bouwen.
  • Ouderen gaan hier niets van merken, want zij hebben al voldoende opgebouwd.
  • Voor de veertigers en vijftigers is dit minder gunstig. Want zij hebben als jongere minder opgebouwd en gaan in de toekomst niet méér opbouwen. Het pensioenfonds moet hiermee rekening houden in de opzet van de nieuwe regeling. Hoe dat gebeurt, wordt nog uitgewerkt.

Deze manier van pensioen opbouwen past beter bij deze tijd: in de meeste sectoren werken mensen nog zelden hun hele loopbaan bij één werkgever. Ze bouwen dus ook zelden bij één pensioenfonds pensioen op. Nu is diensttijd nog belangrijk voor de hoogte van het pensioen. Hoe langer iemand bij een fonds opbouwt, des te meer recht op pensioen bouwt hij op. Straks bepaalt de ingelegde premie en de waarde van de beleggingen hoeveel pensioenkapitaal iemand heeft. En dus hoe hoog het pensioen wordt.

4. Nabestaandenpensioen voor alle fondsen hetzelfde

Nu zijn er nog grote verschillen tussen pensioenfondsen voor het nabestaandenpensioen (partnerpensioenUitkering voor de partner bij overlijden van de deelnemer. en wezenpensioenEen uitkering voor een kind van een overleden werknemer.). Bij het ene pensioenfonds hebben nabestaanden van oud-werknemers wel nog recht op een uitkering bij overlijden, bij het andere pensioenfonds niet. Dat is verwarrend. Dit is nu voorgesteld voor alle fondsen:

  • Overlijdt iemand na zijn pensioendatum? Dan krijgt zijn partner in principe een pensioen dat 70% is van het pensioen dat hij van ons ontving. Hierin wijzigt niets.
  • Overlijdt iemand voor zijn pensioendatum? Dan krijgt zijn partner alleen een uitkering van het fonds waar hij op dat moment pensioen opbouwt. De hoogte hangt af van het salaris. Heeft iemand een tijd geen werk, dan houdt zijn partner ook recht op deze uitkering. Nu hangt de hoogte van de uitkering af van hoeveel pensioen hij had kunnen opbouwen tot zijn pensioen. (Of, voor wie niet werkt, hoeveel pensioen hij had opgebouwd.) Verder kan hij ervoor kiezen om een stukje van zijn pensioen te gebruiken om een partnerpensioen voor zijn partner te regelen voor als hij langere tijd niet werkt of een eigen bedrijf begint.
  • Ook het wezenpensioen voor kinderen verandert: alle kinderen krijgen het uitgekeerd tot hun 25ste. Nu is dat vaak tot hun 18e of 21ste en alleen langer (tot maximaal 30 jaar) onder voorwaarden, bijvoorbeeld als ze studeren. Ook gaat de uitkering voor kinderen van overleden deelnemers omhoog.

5. Hoe berekenen we straks een pensioenuitkering?

Voor wie gepensioneerd is, verandert de pensioenuitkering ook. We kijken ieder jaar:

  • hoeveel geld er voor diegene in de pensioenpot zit;
  • hoe de economie het naar verwachting de komende jaren gaat doen;
  • hoe oud mensen gemiddeld worden. Hoe langer mensen leven, hoe langer mensen pensioen krijgen.

We rekenen ieders (deel van de) pensioenpot elk jaar om naar een pensioen. Omdat het bedrag in de pot wisselt, gaat ook de uitkomst van die berekening elk jaar omhoog of omlaag. Het pensioen schommelt dus ieder jaar. Wel proberen we die schommelingen zo klein mogelijk te houden.

6. Waarom verandert ons pensioenstelsel?

Ook al is ons pensioen in Nederland goed geregeld, er moesten nog problemen worden opgelost.

  • Pensioenen kunnen nu bij veel andere pensioenfondsen bijna niet meestijgen met de prijzen, ook niet als het economisch goed gaat.
  • Jongeren betalen nu te veel voor het pensioen dat ze later krijgen; ouderen betalen te weinig. Dat is geen probleem als zij hun hele leven bij een of meer fondsen pensioen opbouwen. Maar het is wel een probleem als ze op latere leeftijd voor zichzelf beginnen en weggaan bij het pensioenfonds.

Bekijk deze film op de website van de Rijksoverheid.

7. 10% in één keer

Deelnemers van pensioenfondsen in Nederland kunnen er straks op hun pensioendatum voor kiezen om in één keer een bedrag uit het pensioen op te nemen. Het gaat om maximaal 10% van de waarde van het opgebouwde ouderdomspensioen. Het pensioen dat daarna elke maand uitbetaald wordt, gaat dan de rest van het leven omlaag. Is er een partner? Dan moet hij of zij instemmen met deze keuze. Belangrijk is dat het pensioen niet teveel omlaag gaat, zodat het nog genoeg is om van rond te komen. Eenmaal opgenomen pensioengeld kan niet teruggestort worden.

Het gaat om een bruto bedrag. Dat betekent dat hierover nog belasting betaald moet worden. Ook heeft de uitkering van het bedrag ineens invloed op de hoogte van eventuele toeslagen die iemand ontvangt. Omdat het inkomen stijgt, is er misschien minder zorgtoeslag of huurtoeslag.

De Eerste Kamer moet nog akkoord gaan met het wetsvoorstel. Wanneer deze mogelijkheid precies ingaat is daardoor nog niet 100% zeker.

Of het voor de priesters en diakens bij het PNB ook mogelijk wordt om 10% van het pensioen in één keer op te nemen is niet bekend. Als kerkelijke instelling kan het zijn dat het PNB hier van mag afwijken. De zorgplicht die de Bisschoppen hebben voor de priesters en diakens kan een reden zijn om dat te doen.